Een belangrijke taak van de Europese Unie is het aanmoedigen van een gezonde en veilige levensstijl bij de bevolking. Voeding is een belangrijke factor bij de ontwikkeling en het behoud van een goede gezondheid gedurende de ganse levensloop en toenemend wetenschappelijk bewijs toont aan dat wijzigingen in voedingsgewoonten belangrijke effecten hebben op de gezondheid. Momenteel is er echter geen eenvormigheid in de manier waarop voedselconsumptiegegevens in de verschillende Europese landen verzameld wordt. Nochtans is toegang tot dergelijke uniforme gegevens van fundamenteel belang voor verschillende taken die de Europese overheden en andere belanghebbenden op zich dienen te nemen, zoals het plannen, uitvoeren en evalueren van een degelijk voedings- en gezondheidsbeleid. Bovendien vormen voedselconsumptiegegevens de basis voor het ontwerpen en evalueren van preventiecampagnes gericht op het terugdringen van ziekten, zoals overgewicht en obesitas, en diabetes type 2. Ze zijn tevens essentieel in het onderzoek naar de associaties tussen voedingsinname en eet- en leefgewoonten, en het risico op het ontwikkelen van acute of chronische ziekten.
Europa stelt momenteel geen eisen aan haar lidstaten met betrekking tot het verzamelen van nationale voedselconsumptiegegevens. Toch worden in een groot aantal Europese landen al nationale of regionale voedselconsumptiepeilingen uitgevoerd, die waardevolle informatie bieden voor en een centrale plaats innemen in de uitwerking van nationale voedings- en gezondheidsprogramma’s.
In België dateert de meest recente voedselconsumptiepeiling uit 2004. De methode die daarbij gebruikt werd voor het schatten van de voedselinname was toen al in overeenstemming met de aanbevelingen van het European Food Consumption Survey Methods (EFCOSUM) consortium. Deze aanbevolen methode omvat het verzamelen van twee niet-opeenvolgende 24-uurs voedingsnavragen (24-hour dietary recall, 24-HDR) die peilen naar de voedselconsumptie gedurende de vorige dag, aangevuld met een voedselfrequentie vragenlijst (food frequency questionnaire, FFQ) dat de consumptiefrequenties van een selectie voedingsmiddelen gedurende het voorbije jaar in kaart brengt.
De voornaamste doelstelling van dit proefschrift is de validiteit te onderzoeken van methoden die gebruikt worden voor het meten van voedselinname bij voedselconsumptiepeilingen. Uit de bevindingen volgen beleidsaanbevelingen en praktische adviezen voor de Belgische voedselconsumptiepeiling, en suggesties voor verder onderzoek. De algemene inleiding geeft de lezer een beknopt overzicht van de verschillende methoden om voedselinname te meten en van de huidige kennis aangaande validatieonderzoek. Ze wordt gevolgd door de voorstelling van onderzoeksresultaten betreffende de relatieve validiteit van de 24-HDR, de FFQ, en van een selectie van afbeeldingen die gebruikt worden voor het schatten van portiegroottes. Vervolgens worden de resultaten weergegeven van een Europese studie waarin, aan de hand van biologische merkers uit urine, de validiteit van de 24-HDR werd onderzocht bij het schatten van de inname van eiwitten, kalium en natrium, en het nut van urinair creatinine in de detectie van onvolledige 24-uurs urine collecties. Dit werk werd uitgevoerd in het kader van een Europese studie in nauwe samenwerking met het European Food Consumption Validation (EFCOVAL) consortium[1]. Tot slot volgt een uitgebreide inventarisatie van methodologische aspecten bij de uitvoering van voedselconsumptiepeilingen wereldwijd om zo de Europese strategieën en methoden voor een geharmoniseerde verzameling van voedselconsumptiegegevens in een mondiaal perspectief te plaatsen.
Meer vrouwen dan mannen (26% versus 8%; n=76) rapporteerden een lagere energie-inname aan de hand van twee niet-opeenvolgende 24-HDRs dan wanneer hun totale energieverbruik gemeten werd door accelerometrie. Vergeleken met de urinaire biologische merkers, leverden twee 24-HDRs een onderschatting van de eiwitinname met 8% bij de mannen en 10% bij de vrouwen. Kaliuminname werd onderschat met 6% bij mannen en 11% bij de vrouwen. De verhouding (95% BI) geschatte natriuminname/urinaire natriumexcretie (24-h urinair natrium/0.9) bedroeg 0,68 (0,63-0,73) voor de Belgische steekproef binnen EFCOVAL.
De inname van voedingsmiddelengroepen op basis van een FFQ werd eveneens vergeleken met deze van een 7-daags geschat eetdagboek. Voor de voedingsmiddelengroepen fruit, vis, gefrituurde voedingsmiddelen en vetten werden geen systematische afwijkingen gedetecteerd. Voor deze groepen van voedingsmiddelen blijkt de FFQ in staat om op groepsniveau de inname accuraat te schatten, dit zowel voor beide geslachten als voor de verschillende bestudeerde leeftijdscategorieën. Echter, voor de voedingsmiddelengroepen brood en ontbijtgranen, aardappelen en granen, en sauzen was de overeenkomst tussen beide methoden laag en bleek de FFQ niet in staat is om personen correct te rangschikken volgens inname.
Bij het gebruik van afbeeldingen om portiegroottes te schatten werden fouten waargenomen bij zowel conceptualisatie als perceptie van de tweedimensionale beelden. De werkelijk geconsumeerde porties voedingsmiddelen (conceptualisatie) werden onderschat: -9% voor brood, -2% voor koffie en -3% voor water (gemiddeld procentueel verschil). De consumptie van margarine op brood werd overschat met 95%. Wanneer deelnemers gevraagd werd om afbeeldingen van portiegroottes naast gepresenteerde voedingsmiddelen te plaatsen (perceptie) werd het werkelijk gewicht van vierkante sneetjes brood onderschat met 3-10%, afhankelijk van de grootte, en werden ovale sneden overschat met 14%. Alle gepresenteerde hoeveelheden margarine op brood werden systematisch overschat. De fouten waren het grootst voor de kleinste porties en namen af met toenemende portiegrootte (+175% tot +21%).
Indien biologische merkers uit 24-uurs urine collecties worden gebruikt in validatiestudies is het belangrijk om over volledige urinecollecties te beschikken. Twee merkers zijn beschikbaar om de volledigheid van een urinecollectie te controleren, namelijk creatinine excretie in de urine (UCE) en toediening van para-aminobenzoëzuur (PABA). Een meervoudig lineair regressiemodel met data van een grote Europese steekproef bleek in staat te zijn om UCE te voorspellen op basis van gemakkelijk beschikbare informatie zoals geslacht, lichaamsgewicht en leeftijd (adjusted R² = 0,76). Zowel de voorspelde UCE als een in de literatuur beschreven creatinine index bleken echter niet in staat om de onvolledige urinecollecties te detecteren in vergelijking met PABA, met een respectieve gevoeligheid van 0,08 (0,03-0,17) versus 0,49 (0,34-0,63).
In dit proefschrift wordt een inventarisatie geboden van methodologische aspecten bij de uitvoering van voedselconsumptiepeilingen. Het overzicht omvat 33 voedselconsumptiepeilingen van 15 landen uit Europa, Afrika, Azië, Noord- en Zuid-Amerika en Oceanië. Op alle continenten bleek de herhaalde 24-HDR de meest gebruikte methode om voedselinname te schatten, aangevuld met een FFQ. De 24-HDR werden doorgaans herhaald (face-to-face of telefonisch), hetzij bij de totale steekproef hetzij bij een selectie van de steekproef. Deze herhalingen hebben als doel te corrigeren voor de binnen-persoons variatie van inname om zo de gebruikelijke inname adequaat te schatten. Vaak werd software gebruikt om de interviews af te nemen, waardoor gegevens op een gestructureerde en gestandaardiseerde wijze verzameld worden. De interviews vonden meestal plaats in de woning van de deelnemers waardoor interviewers het aanzienlijk voordeel geboden werd om verpakkingen en gebruikte huishoudmaten te verifiëren.
Het proefschrift wordt afgesloten met een algemene discussie en aanbevelingen voor beleid, suggesties voor verder onderzoek en praktische adviezen voor de Belgische voedselconsumptiepeiling.
[1] De harmonisatie van voedselconsumptiepeilingen in Europa werd onderzocht in verschillende Europese projecten. De door de EU gefinancierde projecten EFCOSUM (1999-2002) en EFCOVAL (2006-2010) werkten aan de ontwikkeling van methoden om in Europese lidstaten voedselconsumptiegegevens te verzamelen die methodologisch vergelijkbaar zijn.
Willem De Keyzer (Doctoraatsstudent)
Stefaan De Henauw (UGent), Pieter van 't Veer (Universiteit Wageningen)
1/10/2007 - 2/06/2014
HOGENT
Doctoreren OP
Universiteit Gent, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde
Universiteit Wageningen, Nederland